Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
72 Cards in this Set
- Front
- Back
H3.1 Het concept van de synapsen
- Synaps: |
ruimte tussen neuronen
|
|
De eigenschappen van de synapsen
|
- Reflex arc: circuit van sensorische neuron naar een spierrespons
- Eigenschappen van reflexen: a) Reflexen zijn langzamer dan de conductie langs een axon b) Een paar zwakke stimuli op verschillende tijde/locaties produceren een sterkere reflex dan 1 stimulus dat kan c) Als een set spieren wordt geactiveerd dan wordt een andere set spieren ontspannen |
|
- Reflex arc:
|
circuit van sensorische neuron naar een spierrespons
|
|
- Eigenschappen van reflexen:
|
a) Reflexen zijn langzamer dan de conductie langs een axon
b) Een paar zwakke stimuli op verschillende tijde/locaties produceren een sterkere reflex dan 1 stimulus dat kan c) Als een set spieren wordt geactiveerd dan wordt een andere set spieren ontspannen |
|
a) Snelheid van een reflex en vertraagde transmissie bij de synaps
|
- Actiepotentialen gaan 40 meter per seconde en reflexen gaan 15 meter per seconde, een bepaald proces moet dus de reflex langzamer maken, dit gebeurde tijdens de communicatie van neuronen: synapsen zijn de oorzaak
|
|
b) Temporele summatie
|
- Temporele summatie: herhaaldelijke stimuli binnen ‘n bepaalde tijd hebben van dezelfde axon een cumulatief
(ophopend) effect - Een prik op de hondenpoot is niet genoeg om de threshold te bereiken voor een actiepotentiaal in de |
|
postsynaptische neuron:
|
cel die de informatie ontvangt.
|
|
Presynaptische neuron:
|
verstuurt de informatie
|
|
- Excitatory postsynaptic potential (EPSP):
|
graduele depolarisatie bij een postsynaps, veel EPSP betekent activatie actiepotentiaal
- Stimuli kunnen dus kleine depolarisaties (EPSP) en hyperpolarisaties (IPSP) veroorzaken die eventueel kunnen leiden tot een actiepotentiaal, IPSP verlaagd de kans op een actiepotentiaal |
|
c) Spatiele summatie
- Spatiële summatie: |
aantal synpatische input vanuit verschillende locaties, dus verschillende axonen, combineren hun effecten op neuronen, door de hond op verschillende plekken te prikken was de respons hoger
- Zowel spatiële als temporele summaties kunnen beiden de postsynaptische cel depolariseren en daardoor de kans op een actiepotentiaal verhogen, EPSP vanuit verschillende locaties hebben dus een cumulatief effect - Afstand synaps van cel maakt niets uit voor de sterkte van een effect - Stimulatie bij de synaps zorgt voor korte graduele (trapsgewijs) potentialen in de postsynaps, dit zijn depolarisaties (excitatie) of hyperpolarisaties (inhibitie) |
|
Inhibitoire synapsen
- Een prik op de hondenpoot stuurt informatie via de sensorische neuron naar een interneuron in de ruggengraat die weer de motorneuron beïnvloed van de spier van die hondenpoot, tegelijk blokkeert de interneuron de reflex van andere benen, ofwel inhibitie, dus hyperpolarisatie van de cel en dus geen actiepotentiaal, ofwel IPSP |
- Inhibitoire postsynaptische potentiaal (IPSP):
tijdelijke hyperpolarisatie van een membraan, ontstaat als een synaptische input kanalen selectief opent voor kalium ionen om de cel te verlaten (die dus positief geladen zijn) of om chloride ionen de cel in te laten (negatief geladen). Inhibitie onderdrukt de excitatie van de andere benen |
|
- Inhibitoire postsynaptische potentiaal (IPSP):
|
tijdelijke hyperpolarisatie van een membraan, ontstaat als een synaptische input kanalen selectief opent voor kalium ionen om de cel te verlaten (die dus positief geladen zijn) of om chloride ionen de cel in te laten (negatief geladen). Inhibitie onderdrukt de excitatie van de andere benen
|
|
Relatie tussen EPSP, IPSPS en actiepotentialen
|
- Spontaneous firing rate: een periodieke productie van actiepotentialen zonder een synaptische input, in zulke neuronen verhogen de EPSP’s de actiepotentialen boven de spontane ratio en verlagen IPSPS deze ratio
- 10 actiepotentialen worden door een EPSP’s 15 en door IPSP’s 5, strijd tussen EPSP en IPSP zorgt voor wel/geen actiepotentiaal |
|
- Spontaneous firing rate:
|
een periodieke productie van actiepotentialen zonder een synaptische input, in zulke neuronen verhogen de EPSP’s de actiepotentialen boven de spontane ratio en verlagen IPSPS deze ratio
- 10 actiepotentialen worden door een EPSP’s 15 en door IPSP’s 5, strijd tussen EPSP en IPSP zorgt voor wel/geen actiepotentiaal |
|
H3.2 Chemische gebeurtenissen bij de synaps
De uitvinding van chemische overdracht bij synapsen: |
- Loewi’s kikkerexperiment
|
|
Sequentie van chemische gebeurtenissen bij de synaps:
|
1) Neuron synthetiseert neurotransmitters in het cellichaam en neuropeptiden in de cellichaam
2) Neuron transporteert neuropeptiden naar de axon en dendrieten 3) Actiepotentialen gaan langs de axon, daar zorgt de actiepotentiaal ervoor dat calcium de cel in kan. Calcium geeft neurotransmitters af van de kanalen in de synaptische speelt 4) De afgegeven moleculen gaan langs de spleet, binden aan de receptoren en zorgt voor activatie van de postsynaps 5) De neurotransmitter moleculen scheiden zich van hun receptoren en kunnen eventueel inactief worden 6) De neurotransmitter moleculen kunnen terug ind e presynaptische neuron gaan voor recycling 7) Sommige postsynpatische cellen sturen omgekeerde boodschappen om verdere afgifte te controlleren van de presynaps |
|
1) Type neurotransmitters
- Neurotransmitter: |
chemicaliën die de synaps loslaat naar de volgende neuron
Grote categorieën van neurotransmitters zijn: - Aminozuren - Peptiden (groepen van aminozuren) - Acetylcholine - Monoamines - Purines - Gassen (zoals nitric oxide (NO)) Dit zijn allemaal aminozuren behalve nitric oxide, NO bepaalt waar bloed heen moet vloeien in de hersenen |
|
Grote categorieën van neurotransmitters zijn:
|
- Aminozuren
- Peptiden (groepen van aminozuren) - Acetylcholine - Monoamines - Purines - Gassen (zoals nitric oxide (NO)) Dit zijn allemaal aminozuren behalve nitric oxide, NO bepaalt waar bloed heen moet vloeien in de hersenen |
|
2) Synthese van transmitters
|
- Epinephrine, norepinephrine en dopamine hebben alle drie een catecholamine component
- Aminozuur tryptofaan uit voedsel maakt serotonine aan en kan door de bloed-hersen barrière heen, maar heeft veel comptetitie met andere aminozuren dus door veel koolhydraten te eten verhoogd je insuline zich en daarmee neemt het de andere aminozuren uit je bloed, dus minder competitie voor tryptofaan |
|
3) Transport van transmitters
|
- Grote neurotransmitters, zoals peptiden, worden in cellichaam samengesteld
- Kleinere neurotransmitters, zoals acetylcholine, worden in de presynaps samengesteld - Neuronen die serotonine afgeven (dopamine, norepinephrine en epinephrine) bevatten MAO enzymen, die breekt deze chemicaliën af in inactieve chemicaliën (omdat er bijvoorbeeld te veel van is) - Presynaps slaat hoge concentraties neurotransmitters op in vesicles (pakketjes), behalve NO! |
|
4) Vrijlating en verspreiding van transmitters
|
- Niet actiepotentiaal die de kanalen opent bij presynaps, maar juist de depolarisatie waardoor calcium exocytosis veroorzaakt: loslating van neurotransmitters van presynaps tot postsynaps
- Neuronen kunnen soms meerdere transmitters loslaten vanuit verschillende takken van de axon voor complexere boodschappen, maar kan wel verschillende neurotransmitters ontvangen uit verschillende synapsen |
|
5) Activatie van receptoren van de postsynaptische cel
|
- Ionotropische effecten: zodra neurotransmitters aan een receptor van membraan hecht ontstaat een directe kanaal opening (snel, kortdurig en lokaal), de kanalen heten ligand/transmitter gated kanalen
- Vooral glutamaat als excitoir en GABA als inhibitoir - Metabotropische effect: initieert metabolische reactie (langzaam, langer en groter oppervlak) - G-proteïne: portie in de neuron en is gekoppeld voor energieopslag en verhoogd daar activitatie een 2e messenger - 1e messenger draagt informatie naar de postsynaps en de 2e messenger communiceert met gebieden binnen de cel - Ionotropen zijn lokaal en metabotropen bevatten een groter gebeid - Neuromodulators: ander woord voor neuropeptiden, niet per se inhibitoir, maar verhogen of verlagen juist de vrijlating van andere neurotransmitters, traag, niet point-to-point, niet lokaal zoals bij neurotransmitters, maar juist een groter oppervlakte - Meeste excitoire ionotropische syanpsen gebruiken glutamaat en de inhibitoire ionotrische synapsen GABA - Acetylcholine is een excitoire transmitter en glycine een inhibitoire tranmsmitter |
|
- Ionotropische effecten:
|
zodra neurotransmitters aan een receptor van membraan hecht ontstaat een directe kanaal opening (snel, kortdurig en lokaal), de kanalen heten ligand/transmitter gated kanalen
- Vooral glutamaat als excitoir en GABA als inhibitoir |
|
- Metabotropische effect:
|
initieert metabolische reactie (langzaam, langer en groter oppervlak)
|
|
- G-proteïne:
|
portie in de neuron en is gekoppeld voor energieopslag en verhoogd daar activitatie een 2e messenger
|
|
- 1e messenger draagt informatie naar de
|
postsynaps en de 2e messenger communiceert met gebieden binnen de cel
|
|
- Ionotropen zijn lokaal en metabotropen bevatten
|
een groter gebeid
|
|
- Neuromodulators:
|
ander woord voor neuropeptiden, niet per se inhibitoir, maar verhogen of verlagen juist de vrijlating van andere neurotransmitters, traag, niet point-to-point, niet lokaal zoals bij neurotransmitters, maar juist een groter oppervlakte
|
|
- Meeste excitoire ionotropische syanpsen gebruiken
|
glutamaat en de inhibitoire ionotrische synapsen GABA
|
|
- Acetylcholine is een
|
excitoire transmitter en glycine een inhibitoire tranmsmitter
|
|
Hormonen zijn net een
|
radiostation, beïnvloeden van wie er toevallig intuned
|
|
- Neurotransmitters: zijn net een
|
telefoon lijn, informatie van boodschapper naar ontvanger
|
|
- Endocrine klieren:
|
produceert hormonen voor langdurige effecten zoals energiebesparing voor winter
|
|
- Variaties van hormonen zijn
|
eiwit hormonen die zelfde proces doorgaan als een metabotropische synaps
|
|
- Pijnappelklier: bestaat uit de
|
anterior pijnappelklier en de posterior pijnappelklier voor verschillende hormonen
|
|
- Anteriore pijnappelklier bestaat uit
|
klier tissue en controlleert 6 hormonen
|
|
- Posteriore pijnappelklier bestaat uit
|
neurale tissue als verlenging van de hypothalamus
|
|
- Neuronen in de hypothalamus produceren
|
oxytocine en vasopresine (ADH)
|
|
- De hypothalamus produceert releasing hormones:
|
die via het bloed naar de anteriore pijnappelklier gaan, daar stimuleren of inhiberen ze de volgende hormonen: ACTH, TSH, prolactin, GH, SFH, LH, gonadotropines
|
|
6) Inactivatie en reuptake van neurotransmitters
|
- Actetylcholinesterase breekt acetylcholine af na zijn activatie en wordt weer een nieuwe acetylcholine, zonder acetylcholinesterase blijft acetylcholine de receptor stimuleren
- Serotonine en catecholamines breken niet los maar de presynaptische neuron neemt de meeste intacte neurotransmitters en gebruikt ze opnieuw: reuptake die door transporterts worden volbracht - COMT: afbraak en worden dus inactief en verdwijnen |
|
- Actetylcholinesterase breekt
|
acetylcholine af na zijn activatie en wordt weer een nieuwe acetylcholine, zonder acetylcholinesterase blijft acetylcholine de receptor stimuleren
|
|
- Serotonine en catecholamines breken niet los maar
|
de presynaptische neuron neemt de meeste intacte neurotransmitters en gebruikt ze opnieuw: reuptake die door transporterts worden volbracht
|
|
- COMT: afbraak en worden dus
|
inactief en verdwijnen
|
|
7) Negatieve feedback van de postsynaptische cel
|
- Autoreceptoren: recepteron die de hoeveelheid van transmitters bijhouden die zijn vrijgelaten en inhiberen verdere vrijlating zodra het een bepaald niveau bereikt heeft
- Sommige postsynaptische neuronen reageren op stimulatie van de afgifte van speciale chemicaliën die terug naar de presynaps gaan. Dus deactivatie neuronen door negatieve feedback van autoreceptoren en postsynaps |
|
- Autoreceptoren:
|
recepteron die de hoeveelheid van transmitters bijhouden die zijn vrijgelaten en inhiberen verdere vrijlating zodra het een bepaald niveau bereikt heeft
|
|
- Sommige postsynaptische neuronen reageren op
|
stimulatie van de afgifte van speciale chemicaliën die terug naar de presynaps gaan. Dus deactivatie neuronen door negatieve feedback van autoreceptoren en postsynaps
|
|
H3.3 Drugs en synapsen
Type drugsmechanismen |
- Antagonist: drugs die neurotransmitters blokkeren (hoge affiniteit, lage effectiviteit)
- Agonist: drugs die neurotransmitters verhogen of het effect nabootsen - Affiniteit: drugs hebben een bepaalde gevoeligheid voor een bepaald type receptor, net als een sleutelgat - Efficacy: is de tendens van een drugs om een receptor te activeren |
|
- Antagonist:
|
drugs die neurotransmitters blokkeren (hoge affiniteit, lage effectiviteit)
|
|
- Agonist:
|
drugs die neurotransmitters verhogen of het effect nabootsen
|
|
- Affiniteit:
|
drugs hebben een bepaalde gevoeligheid voor een bepaald type receptor, net als een sleutelgat
|
|
- Efficacy:
|
is de tendens van een drugs om een receptor te activeren
|
|
Bekende drugssoorten en hun synaptische effecten
- Nucleus accumbens: |
veel drugssoorten stimuleren dopamine in de nucleus accumbens
|
|
Overzicht van verschillende soorten drugs
Stimulerende drugs - Stimulerende drugs: |
verhogen je alertheid, beweging, stemming en verlagen moeheid
- Amphetamine: stimuleert dopamine activiteit, normal gesproken reabsorbeert het via dopamine transporters, maar amfetamine zorgt ervoor dat de cel juist meer dopamine afgeeft - Cocaïne: blokkeert reuptake van dopamine, norepinephrine en serotonine waardoor hun effect langer is en heeft gelijke effecten als die van amfetamine. Kenmerken van beide drugs is impulsiviteit en aandachtproblemen - Ritalin: medicijn tegen ADHD, blokkeert ook reuptake van dopamine, net als cocaïne, verschil is dat ritaline een kleinere dosering is, langzamer effect, en zorgt juist voor minder drugsverslaving in de toekomst! - MDMA: stimuleert dopamine en soms ook serotonine voor hallucinaties, gevaarlijk omdat je lichaam bij hoge dosis te warm wordt en daardoor neuronen en mitchondria schaden |
|
- Amphetamine:
|
stimuleert dopamine activiteit, normal gesproken reabsorbeert het via dopamine transporters, maar amfetamine zorgt ervoor dat de cel juist meer dopamine afgeeft
|
|
- Cocaïne:
|
blokkeert reuptake van dopamine, norepinephrine en serotonine waardoor hun effect langer is en heeft gelijke effecten als die van amfetamine. Kenmerken van beide drugs is impulsiviteit en aandachtproblemen
|
|
- Ritalin:
|
medicijn tegen ADHD, blokkeert ook reuptake van dopamine, net als cocaïne, verschil is dat ritaline een kleinere dosering is, langzamer effect, en zorgt juist voor minder drugsverslaving in de toekomst!
|
|
- MDMA:
|
stimuleert dopamine en soms ook serotonine voor hallucinaties, gevaarlijk omdat je lichaam bij hoge dosis te warm wordt en daardoor neuronen en mitchondria schaden
|
|
Nicotine
- Nicotine: stimuleert |
de acetylcholine receptor, ofwel nicotine receptor, en verhoogd dopamine activiteit
|
|
Opiaten
- Opiate drugs: |
morphine,
heroine en methadon, relaxerend verlaagd aandacht en minder pijn door endorfine activiteiten die inhibiteert GABA die zorgt voor meer dopamine |
|
Marjiuana
- Canaboïden: |
intense sensorische ervaring en zitten vooral in de presynaps, inhiberen GABA en glutamaat waardoor meer dopamine activiteit ontstaat
- Anandamide: bindt aan canaboiden receptoren net als 2-AG, |
|
Hallucinatie drugs
- Hallucinatie drugs: |
LSD en stimuleren serotonine 2A receptoren direct de receptoren op de postsynaps, dit in contrast met amfetamine en cocaïne die stimulatie puur via transmiters veroorzaakt
|
|
Overzicht drugs
|
Amphetamine
Excitement, alertness, elevated mood, decreased fatigue Increases release of dopamine and several other transmitters Cocaine Excitement, alertness, elevated mood, decreased fatigue Blocks reuptake of dopamine and several other transmitters Methylphenidate (Ritalin) Increased concentration Blocks reuptake of dopamine and others, but gradually MDMA (“ecstasy”) Low dose: stimulant Higher dose: sensory distortions Releases dopamine Releases serotonin, damages axons containing serotonin Nicotine Mostly stimulant eff ects Stimulates nicotinic-type acetylcholine receptor, which (among other eff ects) increases dopamine release in nucleus accumbens Opiates (e.g., heroin, morphine) Relaxation, withdrawal, decreased pain Stimulates endorphin receptors Cannabinoids (marijuana) Altered sensory experiences, decreased pain and nausea, increased appetite Excites negative-feedback receptors on presynaptic cells; those receptors ordinarily respond to anandamide and 2AG Hallucinogens (e.g., LSD) Distorted sensations Stimulates serotonin type 2A receptors (5-HT2A) |
|
Alcohol
|
- Verlengt GABA effecten en stimuleert zo dopamine
|
|
Genetica mbt alcohol:
|
- Type 1/A Alcoholisme: gradueel alcohol problemen ontwikkelen, na leeftijd van 25 jaar, niet per se genetisch
- Type 2/B Alcoholisme: snelle intredende problemen, voor de leeftijd van 25 jaar, wel genetisch en vooral man - Genen beïnvloeden alcoholisme door minder senstitieve dopamien receptoren te produceren, snelle afbraak van dopamine bij COMT enzymen, groter risico nemend gedrag, etc. |
|
Risico factoren alcohol
- Uit onderzoeken bleek: |
1) Zonen van alcoholisten hebben minder vergiftigings effecten door alcohol en worden minder snel dronken, waardoor men meer alcohol inneemt voor de gewenste effecten
2) Alcohol verlaagd stress vooral bij zonen van alcoholisten 3) Zonen van alcoholisten hebben een kleinere amygdala, hersenabnormaliteit als predispositie dus |
|
Verslaving
Plezier zoeken en het ontwijken van onplezierige dingen |
- Als je verslaafd bent, wordt je plezier vermindert, maar de tolerantie juist opgebouwd
- Als je stopt met een drugs werkt de drugssoort als een reinforcer om weer verslaafd te raken |
|
Hunkeren als repsons op cues
|
- Je associeert drugs snel met de omgeving daarvan, zoals het zien van een game leidt tot hunkeren naar het spelen van die game
|
|
Hersenreorganisatie
|
- De nucleus acumbens wordt selectief sensitief en vooral sensitief voor de drugssoort en niet meer voor andere dingen
|
|
Verslaving
Plezier zoeken en het ontwijken van onplezierige dingen |
- Als je verslaafd bent, wordt je plezier vermindert, maar de tolerantie juist opgebouwd
- Als je stopt met een drugs werkt de drugssoort als een reinforcer om weer verslaafd te raken Hunkeren als repsons op cues - Je associeert drugs snel met de omgeving daarvan, zoals het zien van een game leidt tot hunkeren naar het spelen van die game Hersenreorganisatie - De nucleus acumbens wordt selectief sensitief en vooral sensitief voor de drugssoort en niet meer voor andere dingen |
|
Medicaties die vechten tegen drugsmisbruik
Medicaties die vechten tegen alcohol |
- Antabuse: vecht tegen acetaldehyde, waardoor je nog zieker wordt van alcohol en een aversie opbouwt
- Nalaxone: verlaagd plezier van alcohol, vooral bij Type II - Acamprosate (Campral): medicatie tegen de terugval zodra je bent gestopt met alcohol |
|
Medicaties die vechten tegen opiaten
|
- Methadon: wordt oraal aan de hand van een pil ingenomen, methadon houdt de endorfine receptoren bezig waardoor heroïne neit meer stimulatie kan geven
- LAAM: langer effect |
|
Erfelijkheid en alcohol
|
|