Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
72 Cards in this Set
- Front
- Back
A capella |
Vocaal (gezongen) zonder instrumentale begeleiding (letterlijk:Als in de kerk). |
|
Bourdon |
Begeleiding van grondtoon en kwint, meestal in de bas. |
|
Eenstemmig |
Muziek met maar 1 partij. |
|
Estampie |
Een middeleeuwse dans in een soort rondovorm: A×1-Ax2-Bx1-Bx2-Cx1-Cx2. Zo komt hetzelfde refrein telkens terug. |
|
Gregoriaanse gezangen |
-Eenstemmige gezangen, -vernoemd naar paus Gregorius 1 -zijn de basis van Rooms-Katholieke kerkmuziek. |
|
Imitatie/imiteren |
Een compositietechniek waarbij de ene stem de andere nadoet; ze lijken op elkaar. |
|
Instrumentatie |
De gebruikte instrumenten. |
|
Kerktoonladder |
Diatonische toonladder met dezelfde intervallen als een majeur- of mineurtoonladder maar beginnend op andere trap. Andere naam: modus |
|
Kunstlied |
Lied op een literaire of poëtische teks voor geschoolde zangers met een complexe (of subtiele) melodie en begeleiding. |
|
Melismatisch |
Meerdere tonen op 1 lettergreep. |
|
Melismatisch organum |
Middeleeuwse vorm van meerstemmigheid waarbij het gregoriaanse gezang (de cantus firmus) lange tonen heeft in de bas met daarboven 1,2 of 3 vrije stemmen met veel meer noten. |
|
Mis |
katholieke eredienst |
|
Modus |
Kerktoonladder |
|
Motet (middeleeuwen) |
Een vocale compositie waarin boven de originele gregoriaans melodie (de cantus firmus) 1,2 of 3 nieuwe stemmen met andere tekst zijn gecomponeerd |
|
Neumenschrift |
Gregoriaanse voorloper van het notenschrift. |
|
Octaaf |
Een interval (afstand) van een eerst toon tot de achtste toon daarboven. Bijvoorbeeld c1-c2. |
|
Organum |
Middeleeuwse vorm van meerderstemmigheid waarin 1,2 of 3 stemmen worden toegevoegd aan het gregoriaans gezang (de cantus firmus). |
|
Parallel (melodie,akkoorden) |
Evenwijdig. Als de 1 stijgt, stijgt de ander ook , hetzelfde bij dalen. |
|
Parallel organum |
Middeleeuwse vorm van meerstemmigheid waarin 1,2 of 3 stemmen worden toegevoegd die parallel lopen aan het gregoriaans gezang (de cantus firmus). |
|
Syllabisch |
1 toon per lettergreep. |
|
Tegenbeweging |
Een tegengestelde beweging. Als de 1 stijgt dan daalt de ander, en andersom |
|
Troubadour |
Een professioneel musicus uit de middeleeuwen. |
|
Vocaal |
Gezongen |
|
Vocale muziek |
Muziek die voornamelijk door de stem wordt uitgevoerd (instrumentale begeleiding is mogelijk). |
|
Volkslied |
Lied met een eenvoudige tekst (over alledaagse onderwerpen), melodie en begeleiding, voor iedereen toegankelijk. |
|
Vrij ritme |
Woordritme, zonder maatsoort en zonder exact voorgeschreven toonduur. |
|
Canon |
De strengste vorm van imitatie; alle stemmen zingen of spelen precies hetzelfde maar na elkaar. |
|
Driedelige maat |
Maatsoort waarin je telkens tot drie kan tellen. |
|
Tekstuitbeelding |
De manier waarop een componist de tekst omzet in muziek. Dat kan heel letterlijk zijn (bijv. Twee engelen zingen, je hoort twee vrouwenstemmen hoog zingen) of meer abstract (bijv. Het uitbeelden van een emotie zoals angst of verdriet) |
|
Tweedelige maat |
Maatsoort waarin je telkens tot twee kan tellen. |
|
C-sleutel |
Sleutel die de noot c aangeeft, andere naam: altsleutel. |
|
Centrale c |
De middelste c op de piano. |
|
F-sleutel |
Sleutel die de f aangeeft , andere naam: bassleutel. |
|
G-sleutel |
Sleutel die de g aangeeft, andere naam: vioolsleutel. |
|
Herstellingsteken |
Een voorteken dat een mol of kruis ongedaan maakt . N.B. geldt maar voor één maat. |
|
Hulplijntje |
Een kort lijntje boven if onder de notenbalk voor de noten die te hoog of te laag voor de balk zijn. |
|
Kruis |
Een voorteken dat de stamboom met ½ verhoogt. |
|
Mol |
Een voorteken dat de stamboom met ½ verlaagt. |
|
Noot |
Een enkel teken op de notenbalk. Elke noot heeft een naam voor de toonhoogte en voor de toonduur. |
|
Notenbalk |
Vijf horizontale lijnen waarop en waartussen noten worden geschreven. |
|
Stamtonen |
De noten c,d,e,f,g,a,b dus zonder toevoeging(en). Alle andere noten zijn daarvan afgeleid. |
|
Toevallig voorteken |
Een voorteken dat voor een enkele noot staat en maar voor 1 maat geldt. |
|
Toon |
Een enkel geluid met een aantal |
|
Toonhoogte |
Is de ervaren hoogte van een toon, zowel op je gehoor ( het aantal trillingen) als de plaats op de notenbalk. |
|
Vast voorteken |
Een voorteken dat bij de sleutel staat (aan het begin van elke regel ) en voor het hele stuk geldt. |
|
Voorteken |
Een teken dat de stamtoon wijzigt; een kruis verhoogt, een mol verlaagt de stamtoon. |
|
Gepunteerde noot |
Een noot met een punt erachter; de toonduur is nu de originele toonduur + de helft daarvan. |
|
Overbindingsboog |
Een boog die van twee noten (met dezelfde toonhoogte) 1 noot maakt ; de waarden worden bij elkaar opgeteld. |
|
Rust |
Een stilte in muziek aangegeven met rusttekens tussen de noten. |
|
Toonduur |
Is hetzelfde als de lengte van een noot, met andere woorden: hoe lang een toon duurt. |
|
Antimetrische figuren |
Ritmische figuren waarvan de verdeling over de tel anders is dan in de maatsoort gebruikelijk. Bijv. Een triool. |
|
Complementair ritme |
Ritme waarin twee partijen elkaar aanvullen: een lange noot (of rust) in de ene partij wordt opgevuld door een ritme (of het ritme van een melodie) in de andere partij. |
|
Duool |
Twee noten in plaats van drie. |
|
Kwintool |
Vijf noten in plaats van vier. |
|
Metrische figuren |
Ritmische figuren die een tel in tweeën, vieren, achtsten enzovoort verdelen |
|
Motorisch ritme |
Een ritme dat - als een motor/machine - almaar doorgaat in 1 beweging. |
|
Polyritmiek |
Tegelijkertijd metrische en antimetrische figuren. Bijvoorbeeld: twee tegen drie (triolen tegen achtsten). |
|
Ritme |
Alles wat in muziek met 'tijd' te maken heeft: toonduur,groepering van noten, accenten, patronen enzovoort. |
|
Ritmisch ostinato |
Een ritmisch motief (met 1 toonhoogte of geen toonhoogte) dat gedurende lange tijd herhaald wordt. |
|
Ritmisch figuur |
Een bepaalde combinatie van toonduren die samen een tel of een kleine eenheid ritme vormen. |
|
Swing (ritme) |
Triolenfeel. Twee achtsten worden gespeeld als waren ze onderdeel van een triool: de eerste langer, de tweede korter. |
|
Syncope |
Een ritmisch verschijnsel waarbij het accent verschuift van de zware naar de lichte maatdelen. |
|
Triolenfeel |
In swing . Twee achtstes worden gespeeld als waren ze onderdeel van een triool: de eerste langer, de tweede korter. |
|
Triool |
Drie noten in plaats van twee. |
|
Vrij ritme |
Woordritme, zonder maatsoort en zonder exact voorgeschreven toonduur. |
|
Terts |
Een interval (afstand) van een eerste toon tot de derde toon daarboven. |
|
Sext |
Een interval (afstand) van de eerste toon tot de zesde daarboven. |
|
Kwint |
Een interval (afstand) van een eerste toon tot de vijfde toon daarboven |
|
madrigaal |
Een vocale compositie voor buiten de kerk. |
|
Dissonant |
Een samenklank die niet zo makkelijk in het gehoor ligt. |
|
Chanson |
Een vocale compositie |
|
Homofonie |
Een meerstemmige compositietechniek waarin de stemmen hetzelfde ritme hebben. |